Lex Frisionum
Middeleeuwen
Afb. boven: Rond 50 na Christus bestaat het Friese land nog grotendeels uit zandwadden, slikken en kwelders. Er zijn al wel bewoonbare gedeeltes, hoogtes, die we in Friesland terpen noemen en in Groningen wierden. In die tijd is het aantal inwoners van het gebied dat we Friesland noemen zeer gering. Vermoed wordt dat het er niet meer zijn geweest dan enkele tientallen. |
Afb. boven: Rond 800 na Christus is er in Friesland nog maar weinig veranderd. Er zullen niet meer wensen wonen dan een paar honderd.
|
Strandwallen en duinen
Getijdengebied (zandwadden, slikken en kwelders)
Veenmoerassen en komgronden grote rivieren
(inclusief verlande stroomgordels/crevassen)
Dal van de grote rivieren (niet overveend)
Rivierduinen (donken)
Open water (Zee, lagunes, rivieren)
Pleistoceen landschap (> -6 m t.o.v. NAP)
Pleistoceen landschap ( -6 m - 0 m)
Pleistoceen landschap ( 0 m - 10 m)
Pleistoceen landschap ( 10 m - 20 m)
Pleistoceen landschap ( 20 m - 50 m)
Pleistoceen landschap ( 50 m - 100 m)
Pleistoceen landschap ( 100 m - 200 m) |
|
Afb. boven: De Spiegel Historiael is een kroniek of geschiedverhaal opgezet door Vincent van Beauvais in de dertiende eeuw, in het Middelnederlands vertaald en bewerkt door Jacob van Maerlant en Filips Utenbroeke, en vervolledigd door Lodewijk van Velthem in de 14e eeuw.
|
Afb. boven: Oudste afbeelding van de Opstalboom. |
Bij de Friezen bestaat aanvankelijk het recht alleen in mondelinge overlevering van vader op zoon. Omstreeks 800 wordt door Karel de Grote het Friese recht voor het eerst vastgelegd in de Lex Frisionum. In de eeuwen daarna wordt nog meer op schrift gesteld, meest in het Fries. De Friezen zijn sinds Karel de Grote onderdanen van het Heilige Roomse Rijk, maar de keizer is ver weg en heeft weinig invloed. Zijn graven slagen er niet in om Friesland te onderwerpen. Daardoor zijn de Friezen alleen in naam ondergeschikt aan de keizer, en regelen ze in de praktijk hun eigen bestuur en rechtspraak.
De tijd van de Friese Vrijheid duurt tot 1498. Zowel bestuur als rechtspraak zijn sterk gedecentraliseerd. De meeste macht ligt in de delen, de latere grietenijen (voornamelijk in de ' prov'. Friesland, hoewel de term ook voorkomen in Groningen), centrale instellingen komen nauwelijks tot ontwikkeling. De rechtspraak wordt uitgeoefend door een grietman, bijgestaan door enkele gekozen ingezetenen, de bijzitters, die dit ambt bij toerbeurt vervullen. Hoger beroep is mogelijk op het gerecht dat wordt gehouden op de landdagen van de districten (Oostergoo, Westergoo en Zevenwolden). De Friese Vrijheid sneuvelt in de tweede helft van de 15e eeuw door een combinatie van interne partijstrijd en de opkomst van sterke landsheerlijke staten. Intern zijn er voortdurend vetes tussen de hoofdelingen. de (adellijke) grootgrondbezitters. Deze vetes leiden tot de strijd tussen Schieringers en Vetkopers. De Vetkopers leunen op hulp van de stad Groningen die werkt aan de opbouw van een eigen stadstaat. De Schieringers vinden tenslotte steun bij Hertog Albrecht van Saksen. Albrecht wil wel helpen maar hij heeft ook zijn eigen agenda. Hij zoekt een gebied voor zijn jongste zoon Hendrik.
Albrecht kan met zijn leger de Vetkopers snel verslaan. Hij wordt nog in 1498 door de keizer benoemd als gubernator en potestaat over Friesland. Ondanks zijn ruime bevoegdheden slagen hij en zijn opvolgers er niet in hun gezag te vestigen. Een voortdurende oorlog met de stad Groningen en opstanden van de Friezen zijn de voornaamste oorzaken. In 1515 verkoopt zijn zoon George zijn rechten op Friesland aan keizer Karel V.
Landsheerlijke tijd
De Saksische hertogen maken al een begin met de opbouw van een moderner gecentraliseerd bestuursapparaat. Karel V zou deze politiek voortzetten. Op 25 juli 1499 stelt landsheer Albrecht een Raad in voor het bestuur en de rechtspraak in zijn Friese gewesten. Binnen de Raad houdt één groep raadsheren zich bezig met het bestuur (de Bestuursraad), een andere met de rechtspraak (het Hofgerecht). Als Karel V het bestuur overneemt installeert hij in 1515 het Hof van Friesland. Dit Hof houdt zich onder leiding van de stadhouder bezig met zowel bestuur als rechtspraak. In 1527 krijgt het Hof een professionele organisatie. Niet-juristen worden nauwelijks meer benoemd. Omdat de stadhouder in de praktijk veel afwezig is oefent het Hof in feite het dagelijks bestuur over het gewest uit. Het Hof is vanaf 1571 gehuisvest in de Kanselarij; dit gebouw staat nog altijd aan de Tweebaksmarkt in Leeuwarden. Hoewel er tijdens Landdagen regelmatig met de Staten van Friesland wordt overlegd, is de invloed van het gewest gering.
De regering wil de macht in Brussel concentreren en wenste de gewestelijke autonomie te minimaliseren. De onvrede over deze politiek is uiteindelijk één van de hoofdoorzaken van de Opstand die in 1580 een definitief einde maakt aan het Habsburgse bewind. De periode van de Republiek Tijdens de Opstand wordt in 1578 een nieuw Hof geïnstalleerd door de nieuwe machthebbers. Maar dit Hof verliest vrijwel alle bestuurlijke bevoegdheden en blijft alleen als rechtscollege fungeren. Vergeleken met andere gewesten is met name de criminele rechtspraak in Friesland sterk gecentraliseerd. De meeste zaken van enig gewicht worden behandeld door het Hof. Alleen lichte overtredingen worden behandeld door de Nedergerechten die in elke stad en grietenij zijn gevestigd. Civiele zaken worden meer door de Nedergerechten behandeld maar van de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het Hof wordt veel gebruik gemaakt. Het Hof moet zijn macht delen met enkele andere rechtbanken: - de Senaat van de universiteit te Franeker - de Krijgsraad - het Jachtgerecht - het Admiraliteitscollege te Harlingen - Gedeputeerde Staten (voor de administratieve rechtspraak).
Negentiende eeuw
Na de inlijving bij Frankrijk wordt in 1811 ook de Franse rechterlijke organisatie in Friesland ingevoerd. Het Hof van Friesland wordt opgeheven en de meeste taken worden overgenomen door de rechtbanken van Eerste Aanleg in Leeuwarden, Sneek en Heerenveen. Voor de berechting van zware misdrijven komt incidenteel een Hof van Assisen te Leeuwarden bijeen. Het Keizerlijk Gerechtshof (later de Hoge Raad) fungeert als instantie voor beroep. Op het platteland zijn er Vredegerechten en Politiegerechten. In 1838 wordt een Nederlandse rechterlijke organisatie ingevoerd. Dan ontstaan de instellingen met de namen die we nu nog kennen: kantongerechten, arrondissementsrechtbanken en een Gerechtshof. Van de drie arrondissementsrechtbanken uit 1838 blijft alleen die van Leeuwarden over. Het Gerechtshof dat aanvankelijk alleen Friesland als ressort heeft breidt zijn bevoegdheden uit tot de drie noordelijke provincies.
Receptie van het Romeinse recht
De oprichting van een centraal hof (van beroep) in 1515 is van groot belang gebleken voor een verschijnsel dat de geschiedenis is ingegaan onder de naam `receptie van het Romeinse recht´: de doordringing van het Romeinse recht in de lokale rechtspraktijk. Het onderzoek in het boek Het Rooms-Friese recht richt zich op de bestudering van de receptie van het Romeinse recht in Friesland met betrekking tot een aantal privaatrechtelijke leerstukken aan de hand van uitspraken van het Hof van Friesland. In het boek wordt duidelijk gemaakt dat in Friesland sterker dan elders het civiele recht het meest door het Romeinse recht is beïnvloed. Want "Nergens ter wereld treft men een volk aan dat zo Rooms is als het Friese volk". Deze uitspraak stamt van de grootste der Friese juristen, Ulrik Huber, die leeft van 1636 tot 1694" en "dat het Roomsche Recht hier suiverder en platter onderhouden wordt, als in enig deel, landt of staet van de Christene wereld."
Over de hulpbehoevende vrouwen schrijft Lokin: ´Door de invoering van het Wetboek Napoleon ingerigt voor het Koningrijk Holland en de daarmee gepaard gaande afschaffing van het Romeins recht op 1 mei 1809 viel het doek voor de Romeinse regeling van het intercessieverbod.´ Wat dit Wetboek Napoleon o.a. nog meer betekent voor Friesland valt in een vervlolg van dit artikel te lezen: Het Keizerlijk Decreet van 18 augustus 1811.
Voogdijzaken
Een voorbeeld van de invloed van het Romeins recht is te vinden bij voogdijregels. Naar Romeins recht geschiedt de benoeming van een voogd (een tutor) bij testament. Indien een tutor testamentaris afwezig is, dan treedt van rechtswege een wettelijke voogdij in van ´naaste bloedverwanten´. Wanneer die ontbreken, stelt de overheid een voogd aan; de benoeming van een curator geschiedt op dezelfde wijze als de benoeming van de van overheidswege aangestelde voogd. Het Friese recht kent - evenals het Romeinse recht - het onderscheid tussen mombers (tutores: over jongens tot 14 jaar, over meisjes tot 12 jaar) en voogden (curatores: over jongens en meisjes tot 25 jaar). "In de periode 1811-1838 beslist de vrederechter in voogdijzaken. Vóór 1811 komt het erg veel voor dat een voogd benoemd moet worden voor minderjarige kinderen. Veel moeders sterven in het kraambed en ook vaders bereiken vaak geen hoge leeftijd. Er zijn dus veel wezen en halfwezen. Voogdij wordt in die tijd niet altijd schriftelijk vastgelegd. De zorg voor minderjarige kinderen wordt vaak onderling door familieleden geregeld. De voogdijgegevens die wel zijn vastgelegd vind je meestal terug in de rechterlijke archieven van vóór 1811. Deze archieven worden ook wel oud-rechterlijke archieven genoemd of archieven van schepenbanken. Soms is er naast een schepenbank ook een aparte Weeskamer, die zich met voogdijzaken bezighoudt.
(Weeskamers zijn iets anders dan weeshuizen. Weeshuizen zorgen voor de kinderen. De weeskamers beheren hun vermogen.) Een andere naam voor weeskamers is momboirkamers. De archieven van schepenbanken en wees- of momboirkamers berusten meestal bij het gemeente- of streekarchief; als die er niet zijn dan in het rijksarchief in de hoofdstad van de provincie. In het boek Wezen van Workum is de geschiedenis van het Stadsburgerweeshuis te lezen.
Hoge Raad van de hertog van Saksen in Friesland
In 1499 komt hertog Albrecht zelf naar Friesland. Hij stelt een raad in die is belast met het bestuur en de rechtspraak over deze uithoek van zijn bezittingen, de zogeheten Hoge Raad van de hertog van Saksen in Friesland. De leden van dit college zijn deels geestelijken, deels edelen; de voorzitter is een Saksisch vertegenwoordiger van de hertog. De Raad is ingericht naar het model van het Saksische Oberhofgericht. Op grond van de Saksische Gerichtsordnungen van 1488 en 1493 spreekt het Oberhofgericht recht naar Saksisch recht als het primaire recht en naar het Romeinse recht als het subsidiaire recht.
Naar de mening van Gerbenzon is dit Saksische voorbeeld in Friesland nagevolgd. De rechtspraak door de Friese raad vindt eveneens plaats aan de hand van een romano-canonistische procedure en het toepasselijke recht is naast het Friese gewoonterecht het Romeinse recht. Mogelijk dat de Hoge Raad voor een kind dat geboren wordt na het overlijden van zijn vader, een 'nachgeborene', bij gebrek aan een Friese term hiervoor de toevoeging Postumus, of Posthumus zoals dat bij de adel de gewoonte is geweest, heeft voorgeschreven. Dit waarborgt dat het kind zijn aanspraak op de erfenis van zijn vader kan blijven maken en overige rechten behoudt. (Zie: Patria Potestas op de pagina Rome de stadstaat). Daarna is in Friesland door de invloed van het Hof van Friesland en de voogdij volgens Romeins recht het toevoegen van posthumus of postumus bij de geboorte van een kind na het overlijden van de vader in zwang gekomen. Ook de gewoonte van Friezen geen familienaam te gebruiken heeft hierbij een rol gespeeld.
Dit is de oudste vermelding (op 28-2-2002) van een Posthumus bij het 'Ryksargyf': 47 DTBL Regio 7: zuidoost Friesland Trouwregister Hervormde gemeente Heerenveen, 1637 DTB nr: 596, 1614 - 1638. Vermelding: Derde proclamatie van 26 februari 1637, Heerenveen Man: Christianus Galeni, Echten Vrouw: Sijbrich Coonelisdr NB: gehuwd te Terhorne; hij is weduwnaar; zij is weduwe van Sulfridus Posthumus En de oudste Postumus: DTBL regio 9: midden Friesland (Onder)trouwregister Hervormde gemeente Leeuwarden (origineel bij HCL) DTB nr: 2000, 1594 - 1812 Vermelding: Ondertrouw van 9 mei 1696 Man: Rienk Rients Postumus, Leeuwarden Vrouw: Rinske Jans, Heerenveen Gestandaardiseerde namen: RIENK RIENKS en RINSKE JANS.
De Bataafse Republiek
De Bataafse Republiek is een deel van onze geschiedenis, waarbij het land grotendeels onder Franse heerschappij valt. In dit gedeelte wordt de instelling van de burgerlijke stand in Friesland beschreven. Zonder de verovering van de Nederlanden door Napoleon Bonaparte is een register van overheidswege met geboorten, huwelijken en overlijden in Friesland veel moeizamer tot stand gekomen. In december 1794 is het leger van Napoleon de bevroren Waal overgestoken. Simon Schama beschrijft de ontknoping en de gevolgen in het boek Patriotten en bevrijders:
´Op 10 januari 1795 zette de hoofdmacht van Pichegru een aanval in over de hele linie langs de Nederrijn van Arnhem tot Rhenen en omsingelde daarbij de meeste garnizoenen die tussen de beide rivieren gelegerd waren. Tegelijkertijd werd een omtrekkende beweging gemaakt langs de westelijke verdedigingspunten van het ´kordon´, werden Gorinchem en Schoonhoven ingenomen, werd het onder Daendels´ bevel staande Heusden belegerd, waarmee heel Zuid-Holland open kwam te liggen voor de vrijwel onstuitbare Franse opmars.´ Over de geschiedenis van de Bataafse Republiek is een afzonderlijk hoofdstuk geschreven.
Afb. links: Het planten van de Vrijheidsboom in 1795 om het begin van de Bataafse Republiek te vieren
Het planten van de vrijheidsboom
Utrecht capituleert op 17 januari en Amsterdam viert 19 januari de bevrijding. Voor het stadhuis wordt rond de vrijheidsboom gedanst. De Republiek der Verenigde Nederlanden is voorbij, de Bataafse Republiek (1795-1805) geboren. Zes dagen zijn voldoende om de vijand alle (Nederlandse) provincies in handen te spelen. En er zijn nauwelijks meer dan nog eens zes dagen voor nodig, of vrijwel elke grotere stad in Holland heeft het Amsterdamse voorbeeld gevolgd en haar raden en regentencolleges gerevolutioneerd. In Friesland neemt een Revolutionair Comité, voornamelijk bestaande uit de habitués van cabarets van Sint-Omaars, van wie het schandelijke gedrag zelfs de stoïcijnse Dumont-Pigalle heeft weten te schokken, nu een passender heroïsche houding aan. Zij eisen van de Staten in Leeuwarden dat het snode decreet van augustus 1787, waarin het recht van petitie, rekest en vergadering wordt opgeschort, zal worden ingetrokken en de oude burgergenootschappen en milities zullen worden hersteld. Op 7 februari komen de Staten, mede onder de hulpvaardig verleende druk van generaal Daendels, daaraan welwillend tegemoet door niet alleen de aanstootgevende decreten, maar ook alle vonnissen die sinds 1787 tegen politieke tegenstanders zijn uitgesproken te herroepen, en toestemming te geven voor de uitreiking van wapens aan de opnieuw functionerende burgercompagnieën.
Napoleon Bonaparte installeert zijn broer Lodewijk in Nederland en benoemt hem tot koning van Holland (1806-1810). Nog voor de troonsafstand van de koning is de Code Napoléon in 1810 in het land van kracht geworden. Van Maanen, president van het Keizerlijk Gerechtshof in Den Haag, heeft ervoor gezorgd -en zal dat blijven doen- dat deze verenigbaar wordt met de traditionele Nederlandse gebruiken en normen, vooral wat betreft de echtscheiding en het burgerlijk procesrecht omtrent de erflating.
De invoering van de Burgerlijke Stand
In 1810 vindt de Keizer dat al veel te lang Frans bloed tegen een al te lage prijs is vergoten. Misschien kan er uit de krampachtige greep van de Amsterdamse bankiers nog wel eens wat geld worden losgewrongen, maar hun ´tonnen goud´ (waarop hij nog graag zinspeelt) zijn niet langer meer de zaak waar het om draait. De ontstellende insubordinatie van zijn eigen afvallige broer heeft hem ervan overtuigd dat die kaasmakende natie zo geslepen is in het najagen van haar eigen collectieve belangen, dat alleen een volledige inlijving binnen zijn eigen zorgvuldig geregelde heerschappij het Continentaal Stelsel daadwerkelijk van sabotage kan vrijwaren. Wat dat betekent voor Friesland beschrijft J.E. Bazuin in haar boek Wezen van Workum: Lodewijk Napoleon wordt tot afstand gedwongen. De voornaamste reden: het in 1806 ingevoerde continentale stelsel is naar het oordeel van de keizer niet voldoende toegepast. Inderdaad wordt de smokkelhandel met Engeland oogluikend toegelaten. Van 1810 tot 1813 heeft Friesland - het enige departement dat zijn eigen naam teruggekregen heeft - net als de andere departementen deel uitgemaakt van het Franse keizerrijk. De landdrost wordt vervangen door een prefect, Johan Gijsbert baron Verstolk, die het goed doet en later onder koning Willem I zelfs minister van buitenlandse zaken zal worden. Het bestuur is tijdens de inlijving geheel op Franse leest geschoeid. Het 'dept. de la Frise' wordt verdeeld in drie arrondissementen: Leeuwarden, Heerenveen en Sneek, met prefecten en sous-prefecten aan het hoofd. De gemeenten worden zodanig herschikt dat er 90 mairies ontstaan. Deze colleges, waardoor de prefecten, sous-prefecten en maires worden bijgestaan, hebben enkel adviserende bevoegdheid. De leden ervan worden niet gekozen maar benoemd.
Van democratie - het ideaal van 1795 - is niets meer over. Ook de rechterlijke organisatie gaat op de helling. Er komen drie arrondissementsrechtbanken, die de oude, plaatselijke nedergerechten (en latere gerechten, 1795 -'96) vervangen. De drie arrondissementen zijn verdeeld in kantons, in totaal negentien. Workum behoort tot het arrondissement Sneek en valtl onder het kanton Hindeloopen. In elke kanton zetelt een vrederechter. Er wordt recht gesproken volgens Franse rechtboeken, die overigens voorbeeldig zijn en waarvan verschillende nog lang na 1814 van kracht gebleven zijn. Er wordt een burgerlijke stand ingevoerd. Dat is een hele reorganisatie. Voorheen worden geboorten, huwelijken en sterfgevallen door kerkelijke overheden opgetekend, gewoonlijk door predikanten. Het aantal levend geborenen en de overledenen worden ook door vroedvrouwen en chirurgijns aan het gemeentebestuur opgegeven maar vooral in de tijd van patriotten en prinsgezinden wordt daar wel eens de hand mee gelicht. In 1811 krijgen kerkelijke bestuurders opdracht om hun doopboeken of geboorte-registers voor de overheid open te stellen, in 1812 moeten ze doop- en trouwregisters met contraboeken e.d. bij het archief van de stad deponeren. Huwelijken mogen niet meer door predikanten of anderen gesloten worden -wel ingezegend- maar slechts door de officier van de Etat Civil, de ambtenaar van de burgerlijke stand. In oktober 1811 is al bepaald dat wie nog geen vaste voor- en/of achternaam heeft, er nog voor het einde van het jaar eentje moet aannemen.
Het Keizerlijk Decreet van 18 augustus 1811
In het register van familienamen van de mairie Jorwerd staat de volledige tekst van het decreet van Napoleon. Het 'Ryksargyf' heeft deze gepubliceerd op de website. Het 'Ryksargyf' geeft ook nog een toelichting op familienamen, waarin o.a. staat dat vadersnamen hiermee niet verdwijnen. Hoe de namen opgeschreven moeten worden is in die tijd volstrekt onduidelijk.Naar aanleiding van de volkstelling van 1947 slaakt dr. P.J. Meertens de verzuchting: "Bovendien blijken lang niet alle Nederlanders hun naam te kunnen schrijven zoals deze officieel luidt". Hoeveel sterker moet deze uitspraak gelden voor 1811, dan is er nog niets om op terug te vallen en bovendien een aanzienlijk deel van de bevolking is nog steeds analfabeet! Het is gebleken, dat de namen na 1811 nog vaak aanmerkelijk zijn veranderd, vooral in spelling. Daarbij komt nog, dat de ambtenaar dikwijls een andere spelling hanteert dan de comparant. We hebben dan ook vrij vaak een keuze moeten doen. In het ene geval, wanneer de comparant goed kan schrijven, is diens spelling gevolgd; in het andere, wanneer de comparant (practisch) analfabeet is, moet de keuze op de schrijfwijze van de ambtenaar vallen.
De afwijkende spelling wordt in de regel in de records ook vermeld. In de meeste gevallen zijn de comparanten mannelijke gezinshoofden die hun gekozen naam laten vastleggen voor zichzelf en alle eventuele kinderen, ook al zijn die zelf meerderjarig. Ook weduwen zijn natuurlijk gezinshoofden en kunnen in die kwaliteit voor hun kinderen een familienaam kiezen. Voor ouderloze kinderen dient de voogd te verschijnen. Indien mogelijk is in dergelijke gevallen toch de naam van de overleden vader vermeld in plaats van die van moeder of curator. Winkler schrijft in 1885: "Een halve wees is ook het kind dat na zijn vaders dood geboren wordt. Zulk een kind noemden de Romeinen een postumus of postuma, al naar dat dit kind een knaapje was of een meiske. De maagschapsnaam Postumus is zekerlik oorspronkelik gegeven aan zulk eenen nageborenen knaap." Hij gaat er vanuit dat de naam Postuma echter niet van zo'n meisje later op haar kinderen over kan gaan. Vermoed wordt dat het een quasi-latijnse vorm van Postma is. "Waarschijnlik is er verwarring onder al deze namen, door onverstand ontstaan en door verwisseling en verbastering van Oud-Friesch en Latyn, by toevallige overeenkomst in form en klank. Hoe het zy, ik kan geenen uitweg vinden uit den doolhof van deze geslachtsnamen."
Bronnen:
1. Het Oudfriese recht, Van Lex Frisionum tot Oude Druk.
2. O. Vries, (m.m.v. D. Hempenius-van Dijk), Asega, is het dingtijd? De hoogtepunten van de Oudfriese tekstoverlevering (Utrecht/Leeuwarden 2007). N.E. Algra, Oudfries recht 800-1256 (Leeuwarden 2000).
Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl. Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen......... geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres (zie rode balk boven). Wij hebben ons uiterste best gedaan om de auteurs van teksten/citaten en copyrightbepalingen van afbeeldingen te achterhalen. Mocht je rechthebbende zijn en hierover vragen of opmerkingen hebben, neem dan contact op via e-mail. Lees ook de 'Disclaimer' en 'Privacy' voor méér informatie en laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek, dan weet ik waarvoor ik het doe.
Hoogeveen, 23 februari 2009.
Update: 15 augustus 2020.
Revisie: 1 maart 2024.
Samenstelling: © Harm Hillinga.
↑ Top |